18 januari 2025 | recensie zwembad Renkum
‘Bonsjoer’, zei ik tegen de nogal dikke man, die me Frans leek door zijn buikomvang en stank.
‘Wat moet je.’
Ik had de WC van het zwembad in suboptimale staat achtergelaten. Ik denk door de combinatie van dikke vlaamse mayonnaise bij mijn zwembadfriet en de chemische chloorlucht. Dat was in mijn darmen op een of andere manier helemaal misgegaan. En te bedenken dat ik op de bril al WC-papier had neergelegd, omdat ik het te smerig vond zomaar op die proletenpot te gaan zitten. Domme zet. Mijn benen waren nog helemaal vochtig en al dat papier was aan mijn bovenbeen gaan plakken. Kern is dat ik het eraf moest krijgen voor ik weer naar buiten kon, wat ik deed door een beetje heen en weer te schudden. Aanraken kon niet vanwege de diaree. Aan de andere kant van de dichte WC-deur krijste een kind. Ik had de kreupelen-WC genomen, waarin ook de babyverschoonbank staat, dus die baby was vast aan het wachten. Ik schudden en schudden, voelde me helemaal opgejaagd, en eigenlijk had ik willen huilen omdat ik Wroeter miste.
Het was nou bijna een jaar geleden dat we uit elkaar waren gegaan en zo heen en weer schuddend, mijn darmen chemisch leeg, deed het pijn. We hadden ook goede tijden gekend.
Het schudden maakte me een beetje opgewonden en dat leek me helemaal verkeerd op deze plek. Dan maar Hepatits A. Met mijn handen probeerde ik het WC-papier zo goed het ging in de pot te krijgen, maar het grootste deel kwam op de grond. Het kind huilde harder. Iemand klopte op de deur.
‘Moment!’ riep ik.
Wat was de kans dat ze de WC zouden gebruiken? De helft? Minder? Ik trok door en gooide de deksel erop. Helemaal schoon was de bril niet meer, grafisch al helemaal niet, maar het moest maar. Als je leeft, krijg je klappen. Snel mijn handen wassen en door mijn haren, een beetje iets presentabeler. Maar mijn God, mijn God, het leek nergens op. Ik was mollig en helemaal rood. Ik keek of ik ergens een bus luchtverfrisser zag staan, maar ook dat zat er niet in.
‘Duurt het nog!’ schreeuwde een mannenstem aan de andere kant over het kind heen.
Ik opende de deur en glipte eruit. Wees een aal, wees een aal, manifesteerde ik. Ik dacht aan een glasaal en liep snel door naar de kleedkamers. ‘Godverdomme,’ hoorde ik achter me, maar niemand riep me terug of kwam me achterna.
Mijn handdoek lag nog op een stoeltje, die zou ik uit veiligheid maar achterlaten. Ik droogde me af met mijn ondershirt, trok mijn kleren aan. Ik was de enige in de kleedkamer. Toen alles zat waar het moest zitten, zeg maar, liep ik naar de balie. Je hoorde hier het gelach van kinderen en schreeuwende ouders. Je kon door een raampje zien hoe een paar tieners over de badrand rende en zich in het water kuukulde.
Het leek me belangrijk dat ik me indekte, dus liep ik naar de dikke man achter de balie. Hij zat op zijn mobiel, ik zei bonsjoer.
‘Wat moet je.’
Alsof ik door een gaatje in de ruimte gloop! Het bracht me floeps terug naar die eerste avond Nieuw Grachtje. Wroeter had zich op zijn kamer verstopt. Ik kende hem nog niet—wist niet dat onder zijn stoere macho-uiterlijk en overdreven maniertjes een diep verlegen twijfelaar schuilging, iemand die stiekem Taylor Swift zong in de douche en ‘s middags na studeren huilde bij Say Yes to the Dress. Ik kende alleen nog maar de rugby’er met stoppelbaard die luidkeels naar de bar om nog een biertje riep.
Ik had op zijn deur geklopt. Geen reactie.
‘Wroeter,’ zei ik uit onze woonkamer.
‘Wat moet je,’ door de deur heen.
‘Ik heb eten, als je wil.’
Ik had mijn beroemde kalfstong in tomatensaus gemaakt, een recept dat ik van mijn oma had gekregen. De truc is om vooraf alle vliesjes van de tong te snijden, ook de peesjes aan het einde. Je snijdt de voorkant als een eendenpoot uiteen en laat de tong een paar uur doorkoken in een bouillon met wortel en prei. Vervolgens schenk je een pot passata door de soep en laat je het inkoken. De collageen in de tong werkt als natuurlijk bindmiddel. Wees niet bang de saus lekker te kruiden met zout en peper.
‘Heb geen honger,’ schreeuwde hij door de deur. Ik wachten, niet wetend of dit gespeelde bescheidenheid was. ‘Heb al bonen gehad—nu gamen.’
Dus at ik die eerste avond alleen een hele kalfstong op. Het smaakte heerlijk, maar ik voelde me eenzaam. Onze woonkamer stond scheef. Het pand was verzakt, dat was me meteen opgevallen. Je kwam buiten en zag het VOC-schip bij het scheepsvaartmuseum en wist: hier vertrokken vroeger zeelui. Wat een tochten, wat een leven, dat was hier! En bij ons binnen dacht je, hier vertrekken we het leven in. Ons eigen schip.
Soms is het een eenzaam leven als matroos.
Daar kan geen kalfstong tegenop.
Na een uur kwam hij zijn kamer uit. Op mijn bord alleen nog een beetje saus. Ik had het gevoel dat ik kon huilen. Ik nam hem niets kwalijk (hij zou mij steeds dingen kwalijk nemen, maar ik hem nooit iets, ik denk dat ik emotioneel altijd een stuk volwassener ben geweest, maar misschien komt dat omdat ik weet wie ik ben, en Wroeter altijd de jongen is geweest die uit mijn gedachten aan kwam wandelen, die een pot bonen met zijn handen leegvrat, die eieren liet vallen en niet opruimde, een dode muis doortrok door de wc, onsuccesvol want dode muizen drijven, in totaal twee keer het fornuis heeft schoongemaakt en welgeteld drie keer dronken in ons bed heeft geplast nadat we heel dronken hadden geneukt—dat alles maakt me geen beter mens maar is veelzeggend). Maar hij keek me aan met die grote groene ogen van hem, en ik wist direct dat het okay zou zijn als ik zou huilen. Wat zijn gebreken ook waren, dat zou hij me nooit kwalijk nemen.
We zaten op de bank, ik durfde niet tegen hem aan te kruipen, wist niet dat hij, zoals we dat in de queer community zeggen, superduperhomo was. Zo kon dat ook, twee mannen van vijfentwintig die niet weten was ze voelen. En ik rook stiekem aan zijn nek. Ademde zijn geur in en uit. Concentreerde me helemaal niet op Cartman die schreeuwend over het Comedy Central screen ooinkte. Ik stelde al mijn intentie in op zijn geur. Hij stonk een beetje, rook naar Franse kaas. Ik had met stukjes van zijn nek willen kaasfonduen, in al dat glibberige draderige verlangen dat daar geheimzinnig broeide op de bank.
‘Wat moet je nou,’ zei de man achter de balie van het zwembad.
Ik moest de geur tot me nemen en de taal–verliezen is telkens weer de wereld overwinnen.
‘De WCs zaten vol, en daarom ging ik dus naar de invaliden-WC. Die was nogal smerig achtergelaten, poep enzo.’
‘Poep?’
'Ja er zat wat poep op de bril en ook op de muur, heel smerig was het daar.'